Er is geen zienswijze of kennismiddel waar het begrip ‘god’ zo precies en genuanceerd wordt beschreven als in vedānta. Dit heeft een heilzame reden. Net als alle lessen in vedānta vergt dit een lenige, dynamische, flexibele geest.
De beoefenaar van zelfkennis gebruikt īśvara om zich vrij te maken van īśvara. Dit gebruiken is iets heel moois. Maar ook moeilijk te begrijpen. Er zit iets paradoxaals in. Om mijzelf beter te begrijpen als de volle, attribuutloze werkelijkheid zelf, moet ik het verkeerde zelfbeeld van mijzelf in liefde en toewijding overgeven aan īśvara.
Wat is het verkeerde zelfbeeld? Dat ik een levend wezen ben met een geest en lichaam. Wat is dat geest en lichaam? Een stukje īśvara. Waarom? Omdat īśvara bewustzijn is plus álle eigenschappen (saguṇa brahma). Álle betekent inclusief álle eigenschappen van de persoon die ik denk te zijn. Dus moet ik het in gedachten teruggeven.
Als ik dit niet doe, kan ik niet in vrijheid komen te staan als puur bewustzijn. Dan blijf ik mij cognitief verbinden met alles wat de jīva overkomt. Dan blijf ik gehecht aan de angsten, verlangens, afkeren, voorkeuren, oordelen, projecties etc. etc.
Hoe geef ik de eigenschappen van de persoon aan īśvara terug? Door middel van karma yoga en upāsana yoga (daarover weldra meer).
Maar daar heb ik kennis voor nodig. Ik moet bijvoorbeeld weten dat bewustzijn oneindig is (ananta). Het is zo oneindig dat het de mogelijkheid tot māyā heeft. Māyā is de ongemanifesteerde kracht in bewustzijn die kan manifesteren tot een wereld. Īśvara is bewustzijn plus māyā. Māyā is niks zonder bewustzijn. Immers de werkelijkheid is non-duaal. Māyā is dus schijnbaar, en niks anders dan bewustzijn zelf.
Ik moet ook weten dat het levende wezen (jīva) dat ik denk te zijn maar een mini-radartje is in het geheel van īśvara, totaal afhankelijk van het geheel. Het enige dat mij onafhankelijk kan maken is kennis. Omdat de eigenschappen van mijn persoon īśvara toebehoren plaats ik ze waar in gedachten waar ze horen. Dat pleit mij, als puur bewustzijn vrij. Ik kan nu dus zeggen als puur bewustzijn ben ik gelijk god. Als schijnbare eigenschappen geef ik me over aan god.
Dit heeft het immense voordeel dat ik vrij en vol kom te staan als bewustzijn. Vrijheid betekent niks hoeven dragen, geen verantwoordelijkheden hebben, geen angsten, geen bindende verlangens. Kan ik dan maar doen wat ik wil? Nee, de werkelijkheid zit zo vernuftig in elkaar, dat als ik mij adharmisch opstel, ik in verwarring zal raken, en mijn pure zelfkennis geen stand houd. Bovendien zal degene die zichzelf ziet als de pure werkelijkheid zelf, alles zo zien, en dus uit zichzelf van alles houden als van zichzelf.
Zo bezien is īśvara een concept voor ingewijden en toegewijden, om te begrijpen, opdat wij in vrijheid kunnen staan. Vanuit het perspectief van een levend individu is īśvara bewustzijn plus een wereld met wezens erin.
Aangezien alles puur bewustzijn is, moet er dus een schijnbare kracht in (brahman) bewustzijn zijn. Dat noemen we, zoals gezegd, māyā. Op zichzelf is māyā niks. Ik, bewustzijn moet aanwezig zijn om māyā ’te activeren’ bij wijze van spreke.
Als māyā herkend wordt als iets om te aanbidden noemen we dat īśvara. Manifestatie is dus māyā geassocieerd met het bewustzijn dat ik ben. Een andere manier om dit te zeggen: māyā is in mij, en in werkelijkheid ben ik gelijk īśvara (wezenlijk één en hetzelfde als bewustzijn).
Waar māyā slechts de mysterieuze, schijnbare kracht is, is īśvara gelijk aan brahman, de waarheid, puur bewustzijn, die de eigenschappen van māyā aangenomen lijkt te hebben, waardoor er een wereld verschijnt. Daarom wordt īśvara ook wel gedefinieerd als saguṇa (met guṇa’s, eigenschappen) brahman.
Op die manier geformuleerd is het allemaal gezien vanuit het individuele perspectief. Voor een jñānī (kenner) die kijkt als non-duaal bewustzijn, is er alleen maar īśvara, bewustzijn plus valse verschijning. Dan heeft het geen zin om het īśvara te noemen. Bezien op deze manier is īśvara een viering van het zijn van oneindige liefde. Een schijnbaar bhakti-spel, waarin de dingen gewoon zijn wat ze zijn.
Īśvara is dus bewustzijn plus de potentie māyā, die uit alle kennis (sarvajña), alle kracht (sarva śakti) bestaat. Dit kan zowel gemanifesteerde als ongemanifesteerde māyā zijn.
Brahman manifesteert zich zo schijnbaar (vivarta) als het hele universum (creatie, sṛṣṭi), in al zijn causale, subtiele en grofstoffelijke aspecten. Dit kan alleen maar omdat brahman pure intelligentie is. In werkelijkheid gebeurt er niets omdat brahman onveranderlijk is, stil en vol.
Een formele definitie voor īśvara is: māyā upahita caitanya brahma. Zuivere brahman-bewustzijn (caitanya) als vrije ongekleurde, attribuut-loze drager, als onderliggend substraat (upahita), wanneer herkend en erkend (en dus gemanifesteerd) dat het de inherente, ongemanifesteerde creatieve kracht māyā heeft.
Voor de devotionele mens in ons krijgt īśvara dan de rol als heer van alles, en wordt dan ook wel Bhagavān genoemd: Dat wat de hoogste waarden (bhaga’s) bezit. Als object van devotie (bhakti) en meditatie (dhyāna of upāsana) is Bhagavān dan saguṇa brahma, brahman met de hoogste eigenschappen.
Voor de vedāntin is devotie een tussenstadium, omdat het duaal is. De valkuil van devotie is dat het meestal de personifiëring van īśvara met zich mee. Op zich niks mis mee is, omdat het geluksgevoelens brengt. Gelovige mensen, zijn vaak relatief gelukkig. Maar personificatie kan een beoordeling van īśvara als 100% neutraal in de weg staan. Deze objectieve blik is noodzakelijk voor een geest die mokṣa wil.
Deze stap van een informele, persoonlijke afgod (iṣṭa devatā), die altijd luistert, naar een volwassen beeld van god als neutrale orde, die zich niet schikt naar mijn persoonlijke voorkeuren is essentieel. Dit doen we met het formele karma yoga (in actie) of upāsana yoga (in meditatie).
Ik ga dus īśvara met een hoofdletter als Bhagavān schrijven, als iets waar continu mijn liefde naar laat stromen. Dan kan ik God zien als mijn immer aanwezige, grootste vriend, ik verzorg Bhagavān als een baby (Bālakṛṣṇa) of werp mijn lichaam onder zijn verpletterende wielen (Jagannātha, bron van het woord juggernaut). Of ik geef mijn individuele wezen aan zijn vernietigende kracht (rudra, śiva in enge zin).
Bhagavān is dat wat mij in zijn hellen of hemelen opneemt (ook de hellen en hemelen in het hier en nu in mijn mind), dat voor mij zorgt, en waar mijn liefde altijd naar toe kan stromen. Het nadeel is dat ik zo het kleintje blijf, dat zich verhoudt tot een Grote Persoonlijke God. Dit wordt pas non-duale devotie, als ik alles aanbid als mijzelf. De vrije kenner van zichzelf (de jñānī) doet volop aan deze devotie, maar ziet het als vormen van een liefdespel dat zich schijnbaar in haar of hem afspeelt.
Īśvara is in werkelijkheid volstrekt neutraal en objectief is. Niks persoonlijks dus, en dus schrijven we īśvara met een kleine ī. Het is gewoon één grote, consequente machine die een wereld in zichzelf laat stralen volgens consistente wetten. Waarom is dit belangrijk?
Aangezien mijn geest-lichaam een puzzelstukje īśvara is in het geheel, wil ik ‘zijn’ neutraliteit laten reflecteren in mijn mind. Het persoontje is ook 100% neutraliteit. Zelfs een fysiek gevoel van angst is slechts een neutrale sensatie. Waarom? Omdat īśvara 100% neutraal is en ik daar deel van uitmaak. En omdat mijn bewustzijn en īśvara’s bewustzijn dezelfde waarheid zijn! Advaita, non-duaal. Is neutraliteit saai? Nee, īśvara-bewustzijn is -vara, genade op zichzelf, totaal gelukzalig.
Dat er een verschil is tussen nirguṇa brahman (bewustzijn zonder eigenschappen) en saguṇa brahma is een illusie. Het is het verschil tussen het geluk van de kleine bhakta en de vrije gelukzaligheid van de volledige jñānī, die geniet van het schijnbare leven, vanuit een vrij, objectief standpunt.
De dualiteit van religie roept nog meer problemen op. De enkeling die zich volledig overgeeft, zal in een staat van geluk leven. Maar de duale geest van de gelovige toegewijde, kan als het tegenzit in het leven, gaan twijfelen (vikalpa) aan zijn geloof. Hiervan zijn vele getuigenverklaringen in alle religies. Vandaar het belang van twijfel-loze kennis (saṅkalpa).
Bij tegenslagen wordt er geklaagd over een onrechtvaardige, meedogenloze (nairghṛṇya), partijdige (vaiṣamya) God. Maar ik zou er goed aan doen, nauwkeurig te onderzoeken waarom ik slechte resultaten terugkrijg. Lerend, evaluerend vermogen is essentieel voor groei richting emotionele volwassenheid. Dat ik er iets van kan leren is een zegen op zich. Voor wie ervoor openstaat, kan tegenspoed gebruikt worden als een uitnodiging tot een wake-up call.
Over het algemeen komt het erop neer dat ik een te extravert leven leidde. Ziekte of verlies zijn zo een uitnodiging tot introspectie. Dat zijn de momenten om eerlijk en moedig te zijn in mijn leven. Legio zijn de getuigenissen van mensen die zeiden, die burn-out heeft mijn visie op het bestaan veranderd. Dat dingen in eerste instantie bergafwaarts gingen, en alles instortte in mijn leven, bleek uiteindelijk mijn grootste zegen. Als we éénmaal inzien hoe dit werkt, hoeven we nergens bang voor te zien. Waar komt al die zegen vandaan? Īśvara als de verdeler van de resultaten van actie (karma phala dātā).
Dat is het mooie aan vedānta. Het definieert god, door het een plek te geven in het panorama van de realiteit. Kunnen we god precies definiëren? Wel, in werkelijkheid zijn god en bewustzijn hetzelfde. Net zoals ik gewoon (sādhāraṇa) brahman ben, net als ieder ander. God wordt mysterieus als māyā door de genade van het licht van bewustzijn in stelling wordt gebracht. Dan treedt māyā in werking, en dat is īśvara. En īśvara is gewoon een werktitel die we gebruiken om dit allemaal te kunnen begrijpen.
Dan pas wordt alles ongewoon (asādhāraṇa), en verschijnt er een wonderbaarlijke bewegelijke wereld (jagat). Dus kunnen we god grosso modo zien als bewustzijn plus alle mogelijke objecten (gemanifesteerd, vyakta en ongemanifesteerd, avyakta, waarneembaar, gocaram, en onwaarneembaar, agocaram), dus inclusief het persoonlijke onderbewustzijn of causale lichaam, subtiele lichaam en grove lichaam.
We kunnen op onze mentale reis naar vrijheid, īśvara goed gebruiken. Ten eerste om de echtheid van mijn persoon te ontmantelen door alles aan īśvara op te dragen (īśvara arpana buddhi). Dit heet karma yoga. Ik herinner mij continu het goddelijke (īśvara smaranam) bij alles wat ik doe. Ik denk en doe alles discreet, volgens de dharma van īśvara en neem alle resultaten van actie in een spirit van dankbaarheid (īśvara prasāda buddhi) in ontvangst.
Door te beseffen dat ik discreet handel in lijn (yogaḥ karmasu kauśalam) met īśvara, sluit ik mij aan bij het goddelijke. Als ik zo de spanning uit mijn leven haal, omdat ik weet dat ik altijd gewiegd word in Bhagavān’s lange armen, en ik op mijn beurt alles liefheb als Bhagavān, en ik teder zorgdraag voor het onwetende om me heen, is mijn mind klaar mijn natuur als bewustzijn te begrijpen, gelijk īśvara’s natuur als bewustzijn.
Dus kunnen we niet om īśvara’s dharma heen. Omdat ik mijn spirituele zoektocht begin als een vermeend, klein persoontje, moet ik me eerst aansluiten bij het gemanifesteerde geheel, anders doorzie ik alleen het kleine, terwijl ik juist het alles moet doorzien, om er één mee te worden. Zo kom ik te begrijpen dat alles het altaar is van dat wat altijd goed is. Zo kunnen we concluderen dat karma yoga al bhakti yoga is, ter ere en gelijkstelling aan īśvara.
Karma yoga en upāsana yoga (meditatie) kunnen we aldus net zo goed īśvara yoga noemen. We zijn geneigd dit ‘verbinden met god te noemen’, maar een betere beschrijving van īśvara yoga is: Hoe past de persoon naadloos in god? Hoe loop ik in de pas van god? Het is onzin om mij als bewust wezen te ‘verbinden’ met bewustzijn. Ik ben dat al oneindig en eeuwig. Het is ook onzin als jīva zich wil verbinden met īśvara, ik ben daar (schijnbaar) al een leven lang of over vele levens, zo je wilt, onderdeel van geweest. Net zoals ik niet uit mijn vel kan springen, kan ik niet uit mijn bewustzijn springen en kan ik god niet ontvluchten. Ik kan alleen maar bijdragen aan god, door de dharma te dansen.
Ik hoef alleen maar te onderzoeken, hoe ik het beste in het geheel pas. Je hebt van die spiegelpaleizen of beweeghuizen op de kermis. Beiden staan voor het leerproces in dit leven. Īśvara (māyā) is daarmee te vergelijken. Als ik niet in de war raak van de spiegels, kom ik goed uit het spiegelpaleis, en heb ik leuk vermaak gehad. En als ik mijn kop stoot, dan stel ik onmiddellijk bij. Dan leer ik en groei ik. Het beweeghuis is next level. De apparaten met hun bewegingen zijn Īśvara. Als ik precies meebeweeg met al die rare apparaten, heb ik een vermakelijke reis gehad, en kom ik er zonder kleerscheuren af. Maar als ik niet precies kan inschatten hoe ik het lichaam ritmisch mee laat bewegen, zit ik onder de (karmische) kneuzingen.
Als ik bijvoorbeeld van tevoren had kunnen weten dat het niks zou worden, omdat ik te oud ben, een blessure heb, of een evenwichtsstoornis, dan had ik moeten inschatten dat ik er niet aan had moeten beginnen. Dan past het me niet (niet mijn svabhāva, roeping, bestemming en aanleg).
Niemand zegt dat het makkelijk is om in te schatten ‘wat de bedoeling en de bestemming is’ is, en hoe mijn svabhāva daarin te laten floreren. Nog subtieler en moeilijker is het om īśvara te zien als blueprint van mijn eigen mind. Actie begint bij gedachten. Gaan mijn gedachten tegen īśvara’s stroom in? Wat is natuurlijk, wat is gepast? Het onderzoek gaat diep. Welke gedachten wekken innerlijke wrijfing op? Mensen besteden veel aandacht of fysieke gezondheid, maar een gezonde mind is essentiëler voor balans en geluk.
Zij of hij die in de pas van īśvara loopt heeft een heerlijk leven, en is ook nog eens klaar voor waarheid.
Als vedānta vervolgens uitlegt hoe je je tot īśvara verhoudt, dus hoe je gelijk bent aan īśvara en hoe je verschilt, kan je op īśvara mediteren, en op jezelf contempleren (nididhyāsana) op je identiteit met īśvara als het substraat van de verschijningen, is de cirkel van de werkelijkheid rond.
Hoe doe ik dit praktisch? Ik zie īśvara als een factor in mij en van mij. Als de verschijnende superpositie van een persoon en een wereld in mij. Ik sta dan vrij als de drager en stille getuige van dat al, vrij van elke gedachte erover, alles als het ware omarmend en insluitend. En ik weet dat alle objecten mithyā zijn.
Zieners (ṛṣi’s) hebben een ongelofelijk genuanceerd panorama op de werkelijkheid. Het is voorbij zijn aan god met eigenschappen, het is gelijk zijn als god als bewustzijn, maar dan met het volle zelfbesef, iets wat bewustzijn zelf niet heeft, aangezien het attribuut- en gedachteloos is. Dat maakt schijnbaar mens zijn zo bijzonder, in het bijzonder de onderzoekers van zichzelf.
Belangrijk dus om mee te beginnen: De persoon, de denkende verschijning van de ziener, is een nietig onderdeeltje van īśvara. De eigenschappen van de persoon en de eigenschappen van īśvara zijn niet echt. Wat rest is mijn gelijkheid met god als de oceaan van bewustzijn. Meditatie op god en contemplatie op mijzelf zijn ook acties. Het zijn mentale acties. Om mij dit allemaal te realiseren moet ik al deze trajecten van het padloze pad doorlopen en afronden. Dus karma yoga, upāsana yoga, śravaṇa, manana en nididhyāsana. Deze vijf stadia zijn het traject van vedānta (kennis yoga).
Anders gezegd: Īśvara wordt dus over het algemeen gedefinieerd als saguṇa brahma. Saguṇa brahma is nirguṇa brahma (bewustzijn zonder eigenschappen), zodra het de tijdelijke status aanneemt van schepper (brahmā), het doordringende, instandhouder (viṣṇu) en oplosser (śiva) van het universum.
Als bewustzijn māyā, de upādhi (iets dat schijnbaar, niet echt eigenschappen geeft aan zijn medium/ drager, de upahita) van brahman, door bewustzijn wordt verlicht kan deze potentie manifesteren tot een wereld met wezens. Īśvara is dus bewustzijn plus illusoire eigenschappen, māyā slechts de illusoire potentie tot eigenschappen.
Maar wat ik zie is geen illusie, het is gewoon puur bewustzijn, net als het zintuig dat het ziet. Ook de gedachte dat er zoiets zou bestaan als losse objecten, is op zichzelf een illusie, maar in werkelijkheid gewoon bewustzijn.
Vedānta durft god te definiëren. Want om de non-duale god te zijn, moet je god eerst begrijpen. Ik ben dus niet het concept god, maar ik ben god als puur bewustzijn. Waarom? Er is niks anders dan god. En om dit allemaal zo te stellen, moet ik wel bestaan, dus…
De jīva (bewustzijn plus een klein stukje īśvara) bestaat niet buiten īśvara! Toch, en dat maakt de waarheid, zoals door vedānta uitgedrukt zo moeilijk, is saguṇa brahman eigenlijk niet anders dan nirguṇa brahman, omdat het afhankelijk is, of nog beter, omdat het een schijnbare uitdrukking is van zijn substraat. ‘Waar mithyā (afhankelijke, vergankelijke, veranderlijke objecten) is, is satya (het onafhankelijke bestaan-bewustzijn), zelf’.
Alles, ook deze taal, deze definities, zijn een uitdrukking van dat, dat alleen ikzelf kan zijn, omdat ik weet dat ik ben. Zuiver bewustzijn wordt daarom ook īśvara genoemd. Niet alles is god, maar god alleen is, zei Svāmī Vivekānānda.
- ishvaraZegenrijke (vara) heerser of heer (īś). Naam voor god in vedānta. Īśvara is bewustzijn met potentiële eigenschappen, dat zich schijnbaar kan manifesteren vanwege māyā, zijn potentiële kennis en kracht.